Door Sander Ruys
Een bewerking van een artikel dat eerder is verschenen in het jaarboek van het Legermuseum 2003/2004, nr 38 zie noot:
Inleiding
Over de YP 408 is al veel geschreven en daarbij is steeds gesteld dat de
YP 408 is ontwikkeld als voertuig voor de pantserinfanterie. Die lezing
staat op gespannen voet met de waarheid. Hierna wordt beknopt de reden van
bestaan van de YP 408 en de daaropvolgende ontwikkeling tot een pantserinfanterievoertuig
uiteen gezet.
De presentatie aan de buitenwereld.
Op 16 juni 1959 werd door de Koninklijke Landmacht in de Legerplaats Oirschot,
thans de Generaal-majoor De Ruyter van Steveninckkazerne, een voertuigendag
georganiseerd. In samenwerking met DAF, de grootste leverancier van de KL,
werd een overzicht gegeven van de verschillende typen tactische wielvoertuigen
die bij de Koninklijke Landmacht in gebruik waren. Het overzicht was niet
alomvattend maar van de naoorlogse voertuigen waren de meest voorkomende
typen aanwezig. De voertuigen waren in een grote kring opgesteld.
Legerplaats Oirschot 16 juni 1959.
Er stonden enkele buitenbeentjes tussen. Daarvan trok vooral een pantserwagen
de aandacht: de DAF YP 408, die voor het eerst aan de buitenwereld werd
getoond.
De achtwielige YP 408 werd gepresenteerd als een gepantserd personeelsvoertuig.
Een
van de eerste drie YP's in 1958 op de Oirschotse heide. |
In het officiële orgaan van de Koninklijke Landmacht, de Legerkoerier, werd in juli 1959 aan de voertuigendag en in het bijzonder aan de YP 408 aandacht besteed. Volgens het artikel in de Legerkoerier was de YP 408 ontworpen door het Detachement Beproeving Voertuigen (DBV) van de Inspectie Technische Dienst, onder commando van kapitein J.J. Pop, en daarna gerealiseerd door DAF. Dat was op zichzelf juist, maar het had al aanleiding moeten zijn tot het plaatsen van vraagtekens. Het was immers vreemd dat een kleine eenheid die als taak had het beproeven van voertuigen, zich plotseling bezig hield met het ontwikkelen van een gecompliceerd voertuig .
In het artikel in de Legerkoerier werd verder ingegaan op het doel en de technische aspecten van het voertuig. Als doel werd genoemd het snel verplaatsen van een tirailleur- of een mortiergroep in het gevechtsveld. Van de prestaties werd hoog opgegeven. Ook dat was op zichzelf juist maar ondanks die prestaties voldeed het niet aan de eisen die aan een personeelsvoertuig voor de pantserinfanterie werden gesteld. Zo was het feit dat zes van de acht wielen werden aangedreven geen voordeel maar een nadeel dat tot gevolg had dat het voertuig bij het nemen van terreinhindernissen kon komen vast te zitten. Het artikel was op dit punt veel positiever waar het vermeldt dat de constructie met zes wielaandrijving waarbij de beide niet aangedreven steunwielen als bestuurde en afgeveerde wielen in de voortrein zijn opgenomen, het in combinatie met vierwielbesturing mogelijk maakt de zwaarste terreinhindernissen gemakkelijk te overwinnen. Het artikel eindigde nog enthousiaster: 'Met dit nieuwe produkt van Nederlandse bodem, in goede harmonie uitgedacht, ontworpen en gebouwd door Nederlandse militairen, Nederlandse ingenieurs en de Nederlandse industrie komen wij ongetwijfeld ook internationaal zeer goed voor de dag!'
Naast de opvallende ontwerpers van het voertuig waren er nog andere feiten die aanleiding hadden kunnen zijn tot vragen over het doel waarvoor het voertuig was gebouwd. In de eerste plaats waren dat de kentekens van de oerversie. De YP 408 die op 16 juni 1959 werd getoond, behoorde tot die oerversie die in totaal uit drie voertuigen bestond. Deze hadden de kentekens: KN-53-72, KN-53-73 en KN 53-74. Voor een prototype of een beproevingsvoertuig waren dat opmerkelijke kentekens, want tot en met de ontwikkeling de DAF YA 4440 in het begin van jaren zeventig kregen voertuigen die voor de KL werden beproefd, een - veelal tijdelijk - kenteken in de serie KZ-99-00 tot en met KZ-99-99, zoals de twee beproevingsexemplaren van de YP 104: KZ-99-77 en KZ-99-78.
DAF YP 104
Daarentegen duidde een kenteken in de serie KN-00-00 tot en met KN-99-99
juist niet op ontwikkeling of beproeving maar op een normale gebruiksbestemming.
Tenslotte vormde ook de binneninrichting van de oerversie een aanwijzing
voor een ander gebruiksdoel, want deze was te mooi afgewerkt (of beter:
te royaal) voor een prototype van een personeelsvoertuig voor de pantserinfanterie.
Dat bleek onder meer uit de prachtig afgewerkte hemel met stootkussens en
lampjes.
Het ontstaan van de YP 408.
Voor welke gebruiker werd de YP 408 dan wel ontwikkeld? Niet voor de pantserinfanterie
maar voor de Koninklijke Marechaussee!
Het G-eskadron van de Koninklijke Marechaussee (KMar) dat medio jaren vijftig
was opgericht en onder bevel stond van de Nationaal Territoriaal Bevelhebber,
had een taak op het gebied van de veiligheid van het Koninklijk Huis. Tot
die taak behoorde onder meer de evacuatie van leden van het Koninklijk Huis
bij een Russische inval. Voor de uitoefening van die taak beschikte het
eskadron onder andere over vier scoutcars van het type White M3A1
die daartoe speciaal waren aangepast.
White M3A1 scoutcar Kmar G-esk.
Eind 1956 werd tijdens een bespreking onder leiding van de Sous-Chef I van
de Generale Staf besloten deze scoutcars te vervangen, vermoedelijk
omdat ze ondanks de aanpassingen toch niet voldeden. Daartoe werd aanvankelijk
niet de gebruikelijke weg bewandeld, want de Directie Materieel Landmacht
(DML) werd gepasseerd en de opdracht tot een vertrouwelijk onderzoek bij
DAF naar de mogelijkheden werd gegeven aan kapitein Pop. Deze wendde zich
namens de Chef van de Generale Staf (CGS) rechtstreeks tot een van de directeuren
van DAF, dr. H.J. van Doorne, met de vraag of bij DAF belangstelling en
gelegenheid bestond een pantserauto te ontwikkelen met gebruikmaking van
componenten van de DAF YA 328.
Wat dr. van Doorne niet werd medegedeeld, was het gebruiksdoel van de pantserauto's,
want dat doel was uiteraard geheim.
DAF YA 328.
Dr. van Doorne reageerde positief op de vraag. De Inspecteur van de Technische
Dienst, onder wie kapitein Pop ressorteerde, liet op 27 november 1956 aan
de CGS weten dat de scoutcars vervangen konden worden door drie pantserauto's
die binnen een jaar door DAF konden worden gebouwd. Er was kennelijk al
enig ontwikkelwerk verricht, want vaststond dat geen gebruik zou worden
gemaakt van het chassis van de YA 328 omdat was gekozen voor een zelfdragende
gepantserde carrosserie. Er zou voor het overige wel zoveel mogelijk gebruik
worden gemaakt van componenten van de YA 328. Door de YA 328 als uitgangspunt
te nemen werd bewerkstelligd dat naast een grote wegsnelheid een grote terreinvaardigheid
werd verkregen, terwijl door de overeenkomende componenten het onderhoud
en de herstellingen waren verzekerd. Over de dikte van de bepantsering en
het daarvoor te gebruiken materiaal moest nog worden beslist. Wel was duidelijk
dat de pantsering in ieder geval bestand moest zijn tegen beschietingen
met handvuurwapens.
Er was overigens nog wel gekeken of het mogelijk was bestaande legervoertuigen
tot rondom gepantserde voertuigen te modificeren maar uit constructieve
overwegingen was die optie afgevallen.
De Inspecteur van de Technische Dienst stelde voor om een houten 'mock-up',
bekleed met hardboard, te maken zodat kon worden nagegaan op de opbouw geschikt
was voor het doel en eventuele wijzigingen eenvoudig konden worden aangebracht.
De kosten van aanschaf van de drie voertuigen waren nog onbekend. Dat verhinderde
niet dat de verwerving met grote voortvarendheid ter hand werd genomen,
want reeds op 1 december 1956 liet de CGS aan de Directeur materieel landmacht
weten dat ten behoeve van het G-eskadron KMar tot aanschaf van drie 'DAF
YA 328 pantserauto's' kon worden overgegaan, nadat het te construeren houten
model door hem zou zijn goedgekeurd. De CGS wilde onmiddellijk worden ingelicht
indien zich omstandigheden voordeden waardoor aflevering per ultimo 1957
in het gedrang zou kunnen komen. Er was dus haast geboden en geld speelde
geen rol.
Deze beslissing leidde op 8 december 1956 tot een nota van het Hoofd Afdeling
Voertuigen van DML aan de Directeur DML. Deze nota bevestigt dat DML tot
dan toe buiten het project was gehouden. Het afdelingshoofd rapporteerde
dat bij hem en bij de Sectie Techniek van zijn afdeling officieel niets
bekend was omtrent de voorgenomen aanschaffing van pantserauto's en dat
deze aanschaffing ook in de Werkgroep Motormaterieel nimmer ter sprake was
gekomen. Hij had bij dr. van Doorne navraag gedaan over de gang van zaken,
waarbij hem was gebleken van het rechtstreekse, vertrouwelijke contact tussen
kapitein Pop en dr. van Doorne.
De opdracht aan DAF werd op 19 juli 1957 formeel vastgelegd in een overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en Van Doorne's Automobielfabriek N.V. DAF verbond zich tot levering van drie gepantserde personeelsauto's van het type 'DAF-YP 408' met zoveel mogelijk gebruikmaking van componenten van de YA 328. Verder verbond DAF zich tot het vervaardigen van een houten 'mock-up'. Pas als deze was goedgekeurd, mocht met de bouw worden begonnen.
Houten 'mock-up'
De benodigde pantserplaat zou zoveel mogelijk door de Staat worden geleverd,
evenals enkele specifieke militaire goederen, zoals periscopen. De pantserplaten
waren afkomstig van te slopen half-tracks. De stuksprijs stond niet vast,
maar als richtprijs werd genoemd fl. 135.000,- (ruim € 394.000.- in
2016). Er zou op
nacalculatiebasis worden gewerkt. Verder werd bepaald dat de technische
eisen die aan de voertuigen gesteld werden, tijdens de productie in overleg
tussen DAF en DML zouden worden vastgesteld. Al met al was het een ongebruikelijk
contract en daaruit blijkt eens te meer de hoge prioriteit en het bijzondere
karakter.
Het lukte niet de drie pantserauto's voor eind 1957 af te leveren. De eerste
kwam op 30 januari 1958 ter beschikking van DBV. De andere twee volgden
in juni 1958. Eind februari 1958 vond een bespreking plaats met DAF waarbij
naar aanleiding van de bevindingen van DBV de noodzakelijk geachte wijzigingen
werden besproken. Dat waren er 54. Daarvan was de laatste wel een heel bijzondere.
Gevraag werd om het aanbrengen van asbakjes! Dat wijst eens te meer op het
bijzondere gebruiksdoel van de pantserauto's. De YP 408 was dus in feite
een opvolger van de goudauto van De Nederlands Bank waarmee het prinselijk
paar met hun kinderen op 11 mei 1940 van Den Haag naar IJmuiden is gereden
om zich in te schepen.
De bestemming van de drie voertuigen van het oertype had tot gevolg dat
deze later in de stukken vaak als de 'marechausseewagens' werden aangeduid.
Het voertuig was 6,10 meter lang, 2,40 meter breed en 1,80 meter hoog.
De eerste YP 408 voor de DAF-fabriek in Eindhoven |
Het ledig gewicht bedroeg 8900 kilogram
en het laadvermogen was 1100 kilogram. Het voertuig had evenals de YA 328
een watergekoelde benzinemotor van het type Hercules JXLD, maar het motorvermogen
van deze zes cilinder lijnmotor was opgevoerd van 131 pk naar 140 pk. De
beide voorwielen en de vier achterste wielen werden aangedreven (8x6 aandrijving).
De maximum snelheid bedroeg 90 km/u. De actieradius was bij een verbruik
van 1, 3 l/km 750 kilometer. De bepantsering rondom bedroeg 8 mm. Deze was
aan de voorzijde, achterzijde en de beide zijkanten op kwetsbare plekken
uitgebreid met nog eens 8 mm. De bodemvrijheid was 50 centimeter.
Voorin zaten naast elkaar de chauffeur en de voertuigcommandant, die ieder
een eigen bovenluik ter beschikking hadden. Zij beschikten elk over een
vaste, vooruit gerichte periscoop in de bepantsering en een draaibare periscoop
in de luiken.
Achterin het voertuig was plaats voor tien personen op twee banken langs
de zijkanten. Boven het passagiersgedeelte waren aan beide zijden drie,
tweedelige luiken, waarvan het ene deel langs de zijkant openklapte en het
andere deel over de bovenzijde. Het passagiersdeel was te bereiken door
een achterdeur die in drie delen opging: twee grote delen die naar links
respectievelijk rechts scharnierden en aan de onderzijde een soort klep
die naar een horizontale stand scharnierde en aldus een instaptrede vormde
zoals die ook veel voorkomt bij rijtuigen. De achterleuningen van de zitbanken
konden in horizontale stand omhoog worden geklapt en vormden aldus een verhoogde
zitplaats, zodat de daarop gezeten passagiers ten dele via de luiken boven
de romp uitstaken.
Een van de eerste drie YP's voor de modificaties. De banken lopen
door tot op de bodem en het naar beneden bewegende deel van de achterdeur
wordt op- en neer geklapt doorstaaldraden die uit de zijkanten
van de banken komen. |
|
De eerste YP na enige modificaties.Het naar beneden bewegende
deel van de achterdeur wordt op- en neergeklapt door middel van
twee staaldraden die links en rechts met profielen aan de buitenzijden
van de klep zijn bevestigd. De banken lopen niet meer door tot op
de vloer |